Wet minimumloon

Prioriteit KVNR: Modernisering Wet minimumloon

Nederlandse reders:

“Duidelijke afspraken met de overheid over afbakening en handhaving van de reikwijdte van de Wet minimumloon moeten bijdragen aan het behoud van de internationale concurrentiepositie van de Nederlandse zeevaart.”

Uiteindelijk moet dit proces leiden tot een modernisering van de Wml. Met ingang van 1 januari 2020 hebben cao-partijen in de koopvaardij daar al constructief invulling aan gegeven in alle voor de niet-EU-zeevarenden geldende internationale cao’s.

 

Klik hier voor de huidige stand van zaken

200305 foto 2 overleg 2 ministers en 1 stas WML
KVNR - Tjitso Westra - Bemanningszaken en Opleidingen - web
Dossierhouder

 

Tjitso Westra
Hoofd Arbeidszaken

06 2392 4511
010 2176 277
kvnr@kvnr.nl 

KVNR - Nathan Habers - Public Relations, Crisiscoördinatie en Geopolitiek - web
Persvoorlichting

 

Nathan Habers
Hoofd Communicatie & Public Affairs

 

06 5200 0788
habers@kvnr.nl

Achtergrond

Sinds decennia is het staande beleid van de Nederlandse overheid dat de Wet minimumloon en vakantiebijslag (Wml) aan boord van zeeschepen varend onder Nederlandse vlag niet van toepassing is op zeeschepen. Het is een belangrijke pijler van het Nederlandse zeescheepvaartbeleid.

Ten gevolge van inspecties door de Inspectie SZW (ISZW) aan boord van zeeschepen varend onder Nederlandse vlag enkele jaren geleden, is het overheidsbeleid echter zwaar onder druk komen te staan. De ISZW vond namelijk dat niet-Europese matrozen conform het Nederlandse minimumloon moesten worden betaald. Deze inspecties op de naleving van de Wml betroffen 1. een vrachtschip dat in de internationale lijndienst vaart en 2. schepen die werden ingezet voor havensleepwerk.

De ISZW heeft de zaak aangaande het internationaal varende vrachtschip ingetrokken, nadat minister van SZW Koolmees op 5 maart 2019 aan de Tweede Kamer schreef dat de Wml niet van toepassing is op internationaal varende zeeschepen.

De ISZW heeft in de zaak over het havensleepwerk wel voet bij stuk gehouden. De werkgever van de matrozen aan boord van de havenslepers heeft daarom aan de Raad van State gevraagd een uitspraak te doen over de toepasselijkheid van de Wml op de zeeschepen die werden ingezet voor havensleepwerk. Dat heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 april 2019 gedaan: de Wml is wel van toepassing op havensleepwerk in het havengebied van IJmuiden.

De verkregen duidelijkheid in de specifieke zaak over havensleepwerk is goed. Maar door de overwegingen van de Raad van State trad tegelijkertijd een nieuw probleem op. De Raad van State introduceerde het zogenaamde ‘thuishavenbegrip’ en verving daarmee het tot dusver altijd gehanteerde ‘woonlandbeginsel’.

Woonlandbeginsel vs. Thuishavenbegrip
Het woonlandbeginsel houdt in dat bij de vaststelling van de hoogte van het loon van niet-EU-zeevarenden wordt gekeken naar de welvaartssituatie van hun woonland. Deze zeevarenden komen namelijk niet in aanraking met de Nederlandse welvaartssfeer. Zij werken en verblijven aan boord en tijdens hun verlofperiodes verblijven ze in hun woonland buiten de EU. Op basis van dit principe hoeven zij niet te worden beloond volgens de Nederlandse Wml. Overigens wordt altijd wel tenminste betaald volgens het internationaal geldende minimumloon voor zeevarenden van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO). Daardoor is aantoonbaar geen sprake van uitbuiting van buitenlandse zeevarenden.

Het kabinetsbrede zeescheepvaartbeleid met betrekking tot het varen met niet-EU-zeevarenden op Nederlandse zeeschepen is op het woonlandbeginsel gebaseerd. Dit beleid waarborgt een gelijk speelveld en behoudt daarmee de internationale concurrentiepositie van de Nederlandse reders.

De Raad van State bepaalde in april 2019 echter dat moet worden uitgegaan van de thuishaven van het schip. Dat betekent dat als een zeeschip een Nederlandse thuishaven heeft, het Nederlandse minimumloon zou moeten worden betaald. Dat zou een bedreiging voor de toekomst van de Nederlandse zeevaart en Nederlandse werkgelegenheid betekenen.

Van veel zeeschepen onder Nederlandse vlag zou kunnen worden gesteld dat zij Nederland als thuishaven hebben, ondanks dat ze zich met regelmaat in internationale wateren begeven. Hierdoor zouden de loonkosten van niet-EU-matrozen aan boord van deze zeeschepen fors toenemen, waardoor de internationale concurrentiepositie van die zeeschepen aanmerkelijk verslechtert. Ook zouden buitenlandse zeeschepen met een niet-Nederlandse thuishaven dan worden bevoordeeld.

In het belang van reders én zeevarenden heeft de afgelopen twee jaar daarom overleg plaatsgevonden tussen de sociale partners, te weten de KVNR en FNV-vakbond Nautilus International. Samen met de ministeries van SZW en van Infrastructuur en Waterstaat hebben zij zich gebogen over de reikwijdte van de Wml als het gaat om zeevarenden die woonachtig zijn in het buitenland.

Uitdaging

De KVNR heeft als uitgangspunt dat het woonlandbeginsel overeind moet blijven. De minister van SZW steunt deze lijn. Op 14 oktober 2019 heeft de minister van SZW in een brief aan de Tweede Kamer namelijk alsnog bevestigd dat de Wml ondanks de uitspraak van de Raad van State niet van toepassing is op de internationale zeescheepvaart.

De minister heeft de KVNR en Nautilus International met klem verzocht om in een sluitend advies te voorzien over in welke gevallen wel op minimumloonniveau moet worden betaald en in welke gevallen niet. Dit heeft op 5 december 2019 geleid tot een advies in de vorm van een resultatenlijst.

Voor de ‘grijze gebieden’ spant de KVNR zich er nu voor in om hierover duidelijkheid te krijgen. Dit houdt in dat er duidelijke afspraken met de overheid komen over afbakening en handhaving, teneinde de concurrentiepositie van de Nederlandse vloot en het gelijk speelveld te handhaven.

Op 5 maart 2020 heeft overleg tussen de sociale partners (KVNR, Redersvereniging in de Zeevisserij en Nautilus International) en de ministers Koolmees van SZW, Van Nieuwenhuizen van I en W en staatssecretaris Van Ark van SZW plaatsgevonden waarin de resultatenlijst en een zg. ‘schets van het minimumloon’ zijn toegelicht. In de schets is een aantal basisprincipes weergegeven waar een aangepaste Wet minimumloon aan zou moeten voldoen.

Stand van zaken - 1 september 2023

Voor bepaalde vaargebieden in de resultatenlijst is de toepasselijkheid van de Wml afhankelijk gesteld van de antwoorden op de vragen of de overheid in dat vaargebied op grond van het internationale zeerechtsverdrag UNCLOS rechtsmacht heeft en of de overheid de Wml in dat vaargebied effectief kan handhaven om zo concurrentievervalsing door zeeschepen die bijvoorbeeld vanuit een buitenlandse haven opereren te voorkomen. Zodra daar duidelijkheid over is, zal het overleg tussen sociale partners worden voortgezet, waarna zij de resultaten van dat overleg aan de beide betrokken ministeries kunnen presenteren. 

Uiteindelijk moet dit proces leiden tot een modernisering van de Wml. Met ingang van 1 januari 2020 hebben cao-partijen in de koopvaardij daar al constructief invulling aan gegeven in alle voor de niet-EU-zeevarenden geldende internationale cao’s, die zijn medeondertekend door Nautilus International. Hiermee is het duidelijk geworden in welke gevallen aan boord van zeeschepen de Wml van toepassing is en welke beloning dan geldt voor de internationale bemanning, die onder de gemeenschappelijke internationale cao’s vallen. Door de workable way around kunnen werkgevers nu in ieder geval hun zeevarenden volgens duidelijke beloningsafspraken aan het werk houden.